Toezichthouders en wetgever beschouwen gebrek aan professionele scepsis als een van de belangrijkste oorzaken van tekortschietende accountantscontroles. De vrees is, dat auditors minder strikt zijn wanneer zij de boeken controleren van cliënten, die een voormalige partner/medewerker van het kantoor in dienst hebben als CFO of andersoortige bestuurder. KPMG mag daarom geen jaarrekening controleren, opgesteld door een financieel directeur die nog geen jaar geleden bij het kantoor in dienst was. De Britten zeggen “familiarity breeds contempt”, maar die minachting geldt bij accountants blijkbaar niet voor de kwaliteit van de boekhouding.
Tot de beruchte boekhoudschandalen als Enron aan het licht kwamen, was ongeveer een op de drie C-suite bewoners van de grote Amerikaanse bedrijven overgekomen van hun externe accountant. Geen wonder dat de nieuwe Sarbanes-Oxley Act uit 2002 (SOX) maatregelen nam tegen dit zogenaamde ‘alumni effect’ (sectie 206). Landen in de Europese Unie namen deze beperking over.
Maar uit nieuw onderzoek dat gepubliceerd gaat worden in het maart-nummer van Accounting Horizons blijkt, dat die periode van één of twee jaar niet lang genoeg is; bij lange niet. De onderzoekers onderwierpen 140 top-accountants van de Big Four aan een test, waarbij gemeten werd of en zo ja hoe zij bij hun controlewerk bereid waren de cijfers van een cliënt voor zoete koek te slikken.
Bij het experiment kregen de accountants, die gemiddeld zeven jaar auditervaring hadden, allen dezelfde achtergrondinformatie over een nieuwe klant en zijn branche, plus een concept van de jaarrekening van het afgelopen jaar. De deelnemers werden vervolgens willekeurig ingedeeld in een van drie groepen. De eerste groep werd verteld dat de CFO van de klant tot twee jaar daarvoor partner was van hun eigen accountantskantoor. Een tweede groep kreeg te horen dat de CFO in een vorig leven partner was bij een ander Big 4-kantoor; de derde groep ontving geen achtergrondinformatie over de CFO in kwestie.
De deelnemers moesten hun mening geven over de manier en hoogte van de waardering van de goodwill bij de klant, een middelgroot biotechnologiebedrijf. De waardering van goodwill kan van jaar tot jaar veranderen, afhankelijk van verschillende omstandigheden, en accountants beschouwen het algemeen als een tamelijk subjectieve, zelfs speculatieve maatstaf. Volgens de klant zou de waarde van de goodwill ongewijzigd moeten blijven, gelijk aan die in het voorgaande jaar. Maar op basis van de achterliggende gegevens zou professionele scepsis eerder concluderen dat de waarde van de goodwill gedaald was.
Wat blijkt? In de eerste groep accepteerde 76% van de accountants klakkeloos het oordeel van de CFO, wanneer deze eerder bij het eigen kantoor werkzaam was, ook al was dat langer dan twee jaar geleden. In de tweede groep nam 48% het oordeel van de CFO zonder commentaar over, maar in de derde groep tekende 61% van de accountants bezwaar aan.
Quod Erat Demonstrandum.